Doorgaan naar hoofdcontent

Gelatenheid

Deze keer iets over gelatenheid, het vermogen om kalm en evenwichtig te blijven op gevoelsmatig gebied, die innerlijke zee met haar somtijds woelige barensweeën, getijdestromen en draaikolken.  Gelatenheid houdt meer in dan 'lijdzame berusting in het lot', zoals tegenwoordig in menig woordenboek kortaf staat aangegeven. Gelatenheid wijst op een innerlijke activiteit die enerzijds bijdraagt tot verankering en versterking van het menselijke zelf en anderzijds zicht biedt op een wijdere horizon waarmee men fixatie op hoogstpersoonlijke zelfbelevingen die obsessieve vormen aannemen als emoties duurzaam de overhand nemen, zal kunnen gaan ontstijgen.

In de late middeleeuwen werd 'gelaten' in onze lage landen uitgesproken als gelazen. De Duitse term Gelassenenheit heeft in diezelfde tijd dezelfde grondvorm: Gelazen. Dat in de zin van zich neerlaten, afdalen, met de latere betekenis: (1) gematigd, (2) rustig, (3) aan God of het goddelijke gewijd. Dat laatste (3) is qua betekenis verwant met devotie. Het is niet onbelangrijk om bij gelatenheid ook krachten en deugden als moed en bezonnenheid in gedachten te houden.

In Rudolf Steiners geschrift De weg tot inzicht in hogere werelden is de paragraaf 'Innerlijke rust' opgenomen. Innerlijke rust vormt voor de menselijke ontwikkeling geen eindstadium, maar een gezonde basis om verder te gaan op het pad van diepgaande en betekenisvolle kennisverwerving. 

Uit: De weg tot inzicht in hogere werelden
Schrijver: Rudolf Steiner
Vertaler: Marijke Buursink
Uitgever: Stichting uitgeverij Rudolf Steiner Vertalingen
Paragraaf: Innerlijke rust; onderdeel van het eerste hoofdstuk: De weg tot inzicht (in hogere werelden)
Advies: Lees daarbij ook de eerste paragraaf: 'Voorwaarden' uit datzelfde hoofdstuk

Innerlijke rust

Wie streeft naar geestelijk inzicht wordt eerst van al gewezen op het pad van de eerbied en op de ontwikkeling van het innerlijk leven, Nu reikt de geesteswetenschap ook praktische regels aan die men in acht moet nemen om dat pad te betreden en het innerlijk leven te ontwikkelen. Deze praktische regels zijn niet willekeurig. Ze berusten op oeroude ervaringen en oeroude kennis. Overal waar wegen naar hogere kennis worden gewezen, worden ze op dezelfde wijze gegeven. Alle ware leermeesters van het geestelijk leven zijn het met elkaar eens over de inhoud van deze regels, ook al kleden zij die inhoud niet altijd in dezelfde woorden. De bijkomstige, eigenlijk alleen schijnbare verschillen vinden hun oorzaak in feiten die hier niet aan de orde zijn.
    Geen enkele leermeester van het geestelijk leven wil door zulke regels macht uitoefenen over anderen. Hij wil geen mens in zijn zelfstandigheid aantasten. Want er is niemand die de zelfstandigheid van de mens zozeer respecteert en behoedt als de geestesonderzoeker. In het vorige hoofdstuk werd gezegd dat de band die alle ingewijden omvat een geestelijke band is en dat twee inherente wetten de bestanddelen van deze band bijeenhouden. Treedt nu een ingewijde uit zijn besloten geestelijk gebied in de openbaarheid, dan wordt voor hem onmiddellijk een derde wet van kracht, en wel deze: richt al je daden en al je woorden zo in dat je daarmee in niemands vrije wilsbesluit ingrijpt.
  Wie heeft ingezien dat een werkelijke leermeester van het geestelijk leven geheel van deze levenshouding is doordrongen, kan ook weten dat hij niets van zijn zelfstandigheid inboet wanneer hij de praktische regels volgt die hem worden aangereikt.
    Een van de eerste regels kan bijvoorbeeld zo worden verwoord: 'Creëer momenten van innerlijke rust en leer in die momenten het wezenlijke van het onwezenlijke onderscheiden.' Gezegd werd dat deze praktische regel zo 'kan worden verwoord'. Oorspronkelijk worden namelijk alle regels, alle leringen van de geesteswetenschap weergegeven in zinnebeeldige tekens. En wie de volledige betekenis en draagwijdte van die leringen wil leren kennen, moet eerst deze zinnebeeldige taal leren begrijpen. Dat is pas mogelijk wanneer hij de eerste stappen in de geesteswetenschap al heeft gedaan. En die stappen kan hij doen door zich nauwkeurig te houden aan regels zoals die hier gegeven worden. Voor ieder die dat serieus wil, staat de weg open. De genoemde regel over ogenblikken van innerlijke rust is eenvoudig. En ook is het eenvoudig die regel op te volgen. Maar hij leidt alleen tot resultaat wanneer hij even ernstig en streng gehanteerd wordt als hij eenvoudig is. - Daarom zal hier nu ook zonder omhaal worden gezegd hoe deze regel nageleefd moet worden.
    De leerling dient van zijn dagelijks leven een korte tijd vrij te maken, om zich in die tijd met iets heel anders bezig te houden dan waarop zijn dagelijkse activiteit is gericht. En ook de aard van zijn activiteit moet heel anders zijn dan die waarmee de rest van zijn dag is gevuld. Dat betekent echter niet dat wat hij in die korte speciale momenten doet, niets te maken zou hebben met de inhoud van zijn dagelijks werk. Integendeel, iemand die zulke speciale momenten op de juiste manier zoekt, zal spoedig merken dat hij pas door die momenten de volle kracht krijgt om zijn dagtaak te verrichten. Ook is het onjuist te denken dat het in acht nemen van deze regel werkelijk ten koste zal gaan van de tijd die iemand nodig heeft voor de vervulling van zijn plichten. Als iemand werkelijk niet meer tijd zou kunnen vrijmaken, dan zijn vijf minuten per dag voldoende. Het gaat erom hoe deze vijf minuten gebruikt worden.
    In die tijd moet de mens zich volledig losrukken uit zijn dagelijks leven. Zijn gedachten en gevoelens dienen een andere kleur te krijgen dan anders. Hij haalt zich zijn vreugde en verdriet, zijn zorgen, ervaringen en daden voor de geest. En hij stelt zich daarbij zo in dat hij alles wat hij in het leven meemaakt, bekijkt vanuit een hoger gezichtspunt. Bedenk maar eens hoe wij in het gewone leven iets dat een ander heeft beleefd of gedaan, heel anders zien dan wat wij zelf hebben beleefd of gedaan. Dat kan ook niet anders. Want met wat wijzelf beleven of doen, zijn wij verweven; de belevenis of de daad van een ander is iets dat we slechts waarnemen. Waar de leerling nu naar dient te streven in die momenten van afzondering, is zijn eigen ervaringen en daden zo te bezien, zo te beoordelen, alsof hij ze niet zelf heeft beleefd of verricht, maar een ander. Stel dat iemand door een groot ongeluk is getroffen; hoe anders ervaart hij dit niet dan precies hetzelfde ongeluk dat een ander doormaakt? Niemand kan zeggen dat dat onterecht is. Dat ligt in de natuur van de mens. En zoals het met deze uitzonderlijke situaties is, zo is het ook met de alledaagse aangelegenheden van het leven. Wie een innerlijke scholingsweg gaat, moet de kracht zoeken om op bepaalde momenten als een vreemde naar zichzelf te kijken. Met de innerlijke rust van de beschouwer moet hij zichzelf benaderen. Slaagt hij daarin, dan komen zijn persoonlijke belevenissen in een nieuw licht te staan. Zolang hij ermee verweven is, zolang hij erin staat, is hij evenzeer verbonden met het onwezenlijke als met het wezenlijke. Komt hij tot de innerlijke rust van het overzicht, dan scheidt zich het wezenlijke van het onwezenlijke. Verdriet en vreugde, iedere gedachte, ieder besluit zien er anders uit wanneer hij zo naar zichzelf kijkt. - Het is alsof je de hele dag in een stad hebt doorgebracht en het kleinste van even dichtbij hebt gezien als het grootste. Maar 's avonds klim je op een nabijgelegen heuvel en overzie je alles in een keer. Dan vertonen de delen van de stad zich in andere onderlinge verhoudingen dan wanneer je er middenin staat. Met kritieke situaties die op dit moment worden beleefd, zal en hoeft dat niet te lukken; met wat al langer geleden is gebeurd moet de leerling er wel naar streven. - De waarde van zo'n innerlijke, rustige zelfbeschouwing hangt er niet zozeer van af wat iemand daarbij gewaarwordt, als wel of hij in zichzelf de kracht vindt waardoor deze innerlijke rust wordt ontwikkeld.
    Want ieder mens heeft behalve zijn - laten we hem zo maar noemen - dagelijkse mens nog een hogere mens in zich. Deze hogere mens blijft zo lang verborgen tot hij wordt gewekt. En ieder kan deze hogere mens in hem alleen zelf wekken. Zolang echter deze hogere mens niet gewekt is, blijven ook de in ieder mens sluimerende hogere vermogens verborgen die tot bovenzinnelijke inzichten leiden.
    Zolang iemand de vrucht van de innerlijke rust niet voelt, zal hij zichzelf moeten voorhouden dat hij met de ernstige en strenge naleving van de genoemde regel door moet gaan. Voor ieder die dat doet, komt de dag dat het om hem heen geestelijk licht wordt, dat hem door een innerlijk oog dat hij tot dan niet kende, een heel nieuwe wereld wordt geopenbaard.
    Niets hoeft er in iemands uiterlijk leven te veranderen doordat hij deze regel begint na te leven. Hij vervult zijn plichten als tevoren; hij ondergaat vooralsnog hetzelfde leed en beleeft dezelfde vreugde als voorheen. Op geen enkele wijze kan hij daardoor van het 'leven' worden vervreemd. Zelfs kan hij zich de rest van de dag des te intensiever aan dit 'leven' wijden, omdat hij zich in uitgespaarde momenten een 'hoger leven' eigen maakt. Allengs zal dit 'hogere leven' zijn invloed op het gewone leven wel doen gelden. De rust van de uitgespaarde momenten zal ook doorwerken in het dagelijks leven. In alle opzichten zal de mens rustiger worden, hij zal bij al zijn handelingen aan zekerheid winnen, zal niet meer door allerlei voorvallen uit zijn evenwicht kunnen worden gebracht. Langzamerhand zal de leerling zich als het ware steeds meer zelf leiden in plaats van door de omstandigheden en door invloeden van buitenaf geleid te worden. Hij zal weldra merken wat voor krachtbron zulke uitgespaarde momenten voor hem zijn. Hij zal zich niet meer ergeren over dingen die hem vroeger ergerden; talloze dingen waar hij vroeger bang voor was, boezemen hem nu geen angst meer in. Een totaal nieuwe levensopvatting maakt hij zich eigen. Vroeger was het misschien zo dat hij slechts schoorvoetend aan bepaalde taken begon. Hij had gedachten als: 'O, ik heb de kracht niet om het zo te doen als ik graag zou willen.' Nu komt die gedachte niet meer in hem op, integendeel, nu denkt hij: 'Ik zal al mijn kracht verzamelen om er het beste van te maken.' En de gedachte die hem aan het weifelen zou kunnen brengen onderdrukt hij. Want hij weet dat juist die weifelmoedigheid hem tot een slechte prestatie zou kunnen brengen, althans dat die weifelmoedigheid niets kan bijdragen tot een betere uitvoering van zijn taken. En zo wordt in de levensopvatting van de leerling de ene gedachte na de andere opgenomen die stuk voor stuk positief, vruchtbaar zijn voor zijn leven. Zij nemen de plaats in van gedachten die hem belemmerden en verzwakten. Hij begint zijn levensschip met vaste hand door de golven van het leven te sturen, terwijl het voorheen door die golven heen en weer werd geslingerd.
    Deze rust en zekerheid werken ook op de hele mens terug. De innerlijke mens groeit erdoor. En met hem groeien de innerlijke vermogens die tot de hogere inzichten leiden. Want door de vorderingen die de leerling op deze weg maakt, is hij steeds beter in staat zelf te bepalen hoe de indrukken van de buitenwereld op hem mogen inwerken. Hij hoort bijvoorbeeld een woord waarmee een ander hem wil kwetsen of ergeren. Vroeger, voordat hij met de innerlijke scholing was begonnen, zou hij ook gekwetst zijn of had hij zich geërgerd. Maar nu is hij in staat het woord van zijn kwetsende of ergerlijke angel te ontdoen voordat het de weg naar zijn innerlijk heeft gevonden. Of een ander voorbeeld: iemand wordt snel ongeduldig wanneer hij moet wachten. Dan betreedt hij het innerlijk pad. Tijdens zijn momenten van rust raakt hij zo sterk doordrongen van het gevoel dat ongeduld veelal zinloos is, dat voortaan bij ieder ongeduld dat hij beleeft onmiddellijk ook dat gevoel aanwezig is. Het ongeduld dat al wilde ontstaan verdwijnt en de tijd die anders verloren zou zijn gegaan onder ongeduldige voorstellingen, wordt wellicht gevuld met een nuttige waarneming die hij tijdens het wachten kan doen.
    Het is belangrijk te beseffen wat de draagwijdte van dit alles is. Want de 'hogere mens' in ons ontwikkelt zich voortdurend. Maar alleen door de beschreven rust en zekerheid wordt het hem mogelijk gemaakt zich overeenkomstig zijn eigen aard te ontwikkelen. De golven van het uiterlijke leven dammen onze innerlijke mens aan alle kanten in wanneer wij dat leven niet beheersen, maar erdoor beheerst worden. Wij zijn dan als een plant die gedwongen is in een rotsspleet te groeien. Ze kwijnt tot ze ruimte krijgt. Voor de innerlijke mens kunnen geen krachten van buitenaf ruimte maken. Dat kan alleen de innerlijke rust die wij in onze ziel creëren. Uiterlijke omstandigheden kunnen alleen onze uiterlijke levenssituatie veranderen; de 'geestelijke mens' in ons kunnen ze nooit ofte nimmer wekken. Wie naar hogere kennis streeft, moet in zichzelf een nieuwe, een hogere mens geboren laten worden.
    Deze 'hogere mens' wordt dan de 'innerlijke meester' die met vaste hand de omstandigheden van de uiterlijke mens leidt. Zolang de uiterlijke mens de overhand en de leiding heeft, is de 'innerlijke' zijn slaaf en kan hij zijn krachten niet ontplooien. Hangt het van iets anders af dan van mijzelf of ik mij erger of niet, dan ben ik niet meester over mijzelf, of beter gezegd, dan heb ik de 'meester in mijzelf nog niet gevonden. Ik moet het vermogen ontwikkelen om de indrukken van de buitenwereld alleen op een door mijzelf bepaalde wijze op mij te laten inwerken; pas dan kan ik een leerling worden op het innerlijk pad. - Alleen wie in alle ernst naar deze kracht zoekt, kan zijn doel bereiken. Van belang is niet hoe ver iemand het in een bepaalde tijd brengt; van belang is alleen dat hij serieus zoekt. Er zijn al heel wat mensen geweest die zich jaren lang hebben ingespannen zonder een merkbare vooruitgang bij zichzelf waar te nemen; maar velen die daarbij niet vertwijfelden en onverstoorbaar volhielden, behaalden dan plotseling de 'innerlijke overwinning'.
    Zeker, in heel wat levenssituaties kost het veel kracht om momenten van innerlijke rust te scheppen. Maar hoe meer kracht daarvoor nodig is, des te belangrijker is ook wat er bereikt wordt. Bij de innerlijke scholing hangt alles ervan af of wij met alle inzet, met innerlijke waarachtigheid en onvoorwaardelijke oprechtheid als een vreemde tegenover onszelf, met al onze handelingen en daden, kunnen staan. Maar door deze geboorte van de eigen hogere mens is maar één kant van de innerlijke scholing gekenschetst. Daar moet nog iets bijkomen. Want ook al staat de leerling tegenover zichzelf als tegenover een vreemde, toch kijkt hij alleen naar zichzelf, hij kijkt naar die ervaringen en handelingen waarmee hij door zijn persoonlijke levenssituatie is verweven. Hij moet een stap verder doen. Hij moet zich verheffen tot het algemeen menselijke, dat niets meer te maken heeft met zijn bijzondere situatie. Hij moet nu die dingen in beschouwing nemen die hem als mens aangaan - ook al zou hij onder heel andere omstandigheden, in een heel andere situatie leven. Daardoor groeit er iets in de mens dat uitstijgt boven het persoonlijke. Hij richt daarmee zijn blik naar hogere werelden, hoger dan de werelden waar hij in het dagelijks leven mee te maken heeft. En hij begint te voelen, te beleven, dat hij van die hogere werelden deel uitmaakt. Dat zijn werelden waarover zijn zintuigen, zijn dagelijkse bezigheden niets kunnen zeggen. Pas zo verlegt hij het middelpunt van zijn wezen naar zijn innerlijk. Hij luistert naar de stemmen in zijn innerlijk die tijdens de momenten van rust tot hem spreken; in zijn binnenste verkeert hij met de geestelijke wereld. Hij is uit de wereld van alledag weggerukt. Het lawaai van het dagelijks leven is verstomd. Om hem heen is het stil geworden. Hij wijst alles af wat hem aan die indrukken van buiten herinnert. De rustige beschouwelijkheid in zijn innerlijk, het gesprek met de zuiver geestelijke wereld vervult zijn hele ziel. - Voor de leerling op het pad naar hoger inzicht moet die stille beschouwelijkheid een natuurlijke levensbehoefte worden. Aanvankelijk is hij geheel en al in een gedachtenwereld verdiept. Hij moet voor deze stille gedachtenactiviteit een werkelijk gevoel ontwikkelen. Hij moet leren liefhebben wat zo vanuit de geest naar hem toestroomt. Spoedig zal hij deze gedachtenwereld dan ook niet meer ervaren als iets dat onwerkelijker is dan de dingen die hij dagelijks om zich heen heeft. Hij begint met zijn gedachten om te gaan als met de dingen in de ruimte. En dan nadert voor hem ook het moment waarop hij dat wat zich in de stilte van zijn innerlijke gedachtenactiviteit openbaart, als veel hoger en werkelijker gaat beleven dan de dingen in de ruimte. Hij ervaart dat zich leven in deze gedachtenwereld uitspreekt. Hij ziet in dat gedachten niet enkel schaduwbeelden zijn, maar dat door die gedachten verborgen wezens tot hem spreken. In de stilte wordt voor hem een spreken hoorbaar. Eerst hoorde hij alleen klanken door zijn oor; nu klinkt het door zijn ziel. Een innerlijke taal- een innerlijk woord - heeft zich voor hem ontsloten. Diep vervuld voelt de leerling zich wanneer hij dit moment voor het eerst beleeft. Over zijn hele uiterlijke wereld stroomt een innerlijk licht uit. Een tweede leven begint voor hem. De stroom van een goddelijke, vervulling schenkende wereld vloeit door hem heen.
    Zo'n leven van de ziel in gedachten, dat zich steeds meer verruimt tot een leven in het wezenlijk-geestelijke, noemt de gnosis, de geesteswetenschap meditatie (beschouwelijk nadenken). Deze meditatie is het middel tot bovenzinnelijk inzicht. - In zulke momenten gaat het er echter niet om dat de leerling in gevoelens zwelgt. Hij dient geen vage gewaarwordingen in zijn ziel te hebben. Dat zou alleen maar een belemmering zijn om tot ware geestelijke kennis te komen. Helder, scherp, vastomlijnd moeten zijn gedachten zich vormen. Hij zal daarvoor houvast vinden wanneer hij zich niet blind aan de gedachten houdt die in hem opkomen. Hij moet zich juist verbinden met de verheven gedachten die in zulke ogenblikken zijn gedacht door gevorderden op het pad, door mensen die al leven in de geest. Hij dient als uitgangspunt de geschriften te nemen die zelf aan zulke openbaringen in de meditatie zijn ontsproten. In de mystieke, de gnostische, de geesteswetenschappelijke literatuur van deze tijd vindt de leerling zulke geschriften. Daar treft hij de stof voor zijn meditatie aan. De zoekers van de geest hebben zelf in die geschriften de gedachten van de goddelijke wetenschap verwoord; de geest heeft ze door zijn boden aan de wereld laten verkondigen.
    Door die meditatie maakt de leerling een grondige verandering door. Hij begint zich geheel nieuwe voorstellingen te vormen van de werkelijkheid. Alles krijgt een andere waarde voor hem. Steeds weer moet het gezegd worden: door zo'n verandering wordt iemand die een innerlijke scholingsweg gaat allerminst wereldvreemd. Er is geen sprake van dat hij vervreemd raakt van zijn dagelijkse plichten. Want hij leert inzien dat de geringste handeling die hij moet uitvoeren, het geringste voorval dat hij meemaakt, in verband staat met grote machten en gebeurtenissen in de wereld. Wordt deze samenhang hem door zijn beschouwelijke ogenblikken eenmaal bewust, dan gaat hij met nieuwe, vollere kracht zijn dagelijkse bezigheden aan. Want nu weet hij: het werk dat hij doet, het leed dat hij ondervindt, doet hij, ondervindt hij omwille van een grote, geestelijke samenhang in de wereld. Levenskracht welt op uit de meditatie - geen lusteloosheid.
    Met zekere tred gaat de leerling door het leven. Wat het hem ook mag brengen, hij gaat zijn weg met opgeheven hoofd. Voorheen wist hij niet waarom hij werkte, waarom hij leed: nu weet hij het. Het mag duidelijk zijn dat een dergelijke meditatieve activiteit vruchtbaarder is wanneer ze onder leiding van ervaren mensen plaatsvindt, mensen die uit eigen ondervinding weten hoe alles het beste kan worden gedaan. Daarom is het goed de raad, de aanwijzingen van zulke mensen in overweging te nemen. Niemand hoeft daardoor zijn vrijheid kwijt te raken. Wat anders onzeker, tastend zoeken zou zijn, wordt door die aanwijzingen doelgericht werken. Wie zich tot mensen wendt die kennis en ervaring op dit gebied hebben, zal nooit tevergeefs aankloppen. Hij hoeft alleen maar te beseffen dat hij niets anders zoekt dan de raad van een vriend, niet het overwicht van iemand die wil heersen. Hij zal altijd ontdekken dat mensen met werkelijke kennis buitengewoon bescheiden zijn en dat niets hun vreemder is dan wat men machtswellust noemt.
    Wie zich door de meditatie verheft tot wat de mens met de geest verbindt, begint in zichzelf dat wat eeuwig in hem is, wat niet begrensd is door geboorte en dood, tot leven te wekken. Alleen zij die dat eeuwige niet zelf hebben beleefd, kunnen twijfelen aan het bestaan ervan. Meditatie is dus de weg die de mens ook tot het herkennen, het aanschouwen van zijn eeuwige, onvernietigbare wezenskern voert. En alleen door meditatie kan de mens tot dit aanschouwen komen. In de gnosis, in de geesteswetenschap spreekt men van de eeuwigheid van deze wezenskern, van de wedergeboorte ervan. Dikwijls wordt er gevraagd waarom de mens dan niets weet van zijn ervaringen die aan gene zijde van geboorte en dood liggen. Maar dat is geen zinvolle vraag. Een betere vraag is: hoe komt de mens tot dat weten? Daartoe opent de juiste meditatie de weg. Door die meditatie ontwaakt de herinnering aan ervaringen die aan gene zijde van geboorte en dood liggen. Ieder kan zich dat weten verwerven; in ieder mens sluimeren de vermogens om zelf te weten, zelf te schouwen wat echte mystiek, geesteswetenschap, antroposofie en gnosis leren. Hij moet alleen de juiste middelen kiezen. Alleen een wezen dat oren en ogen heeft, kan klanken en kleuren waarnemen. En ook het oog kan niets waarnemen als het licht ontbreekt dat de dingen zichtbaar maakt. In de geesteswetenschap zijn de middelen gegeven om de geestelijke oren en ogen te ontwikkelen en het geestelijk licht te ontsteken. Deze middelen van de geestelijke scholing zijn te onderscheiden in drie trappen:
1. De voorbereiding. Deze ontwikkelt de geestelijke zintuigen.
2. De verlichting. Deze ontsteekt het geestelijk licht.
3. De inwijding. Deze opent de mogelijkheid met hogere geestelijke wezens om te gaan.

Source of quote:
A General Knowledge of the Human Being as the Foundation of Pedagogy;
First lecture from GA 293
In Dutch:
Algemene menskunde als basis voor de pedagogie




 

 

Reacties

Een reactie posten

Populaire posts van deze blog

Geestelijke leiding

De mens die over zichzelf nadenkt komt al spoedig tot het inzicht dat hij behalve het 'Zelf', dat hij met zijn gedachten, gevoelens en bewuste wilsimpulsen omvat, nog een tweede, krachtiger Zelf in zich draagt. Hij ervaart dan dat hij aan dit tweede Zelf onderworpen is als aan een hogere macht. In het begin zal de mens dit tweede Zelf ongetwijfeld als een lager wezen voelen dan het Zelf dat hij met zijn heldere, naar het goede en ware strevende, bewuste zieleleven kan overzien. En hij zal proberen dit lagere wezen te overwinnen. Een diepgaander zelfonderzoek kan echter over dit tweede Zelf nog iets anders aan het licht brengen. Als wij in het leven regelmatig terugkijken op wat we beleefd of gedaan hebben, kunnen we een merkwaardige ontdekking doen. Deze ontdekking zal naarmate we ouder worden steeds meer aan betekenis winnen. Als we ons namelijk afvragen: wat heb ik in een bepaalde tijd van mijn leven gedaan of gezegd? dan blijkt dat we een groot aantal dingen hebben gedaan

Bewust zijn ziel

Ik weet dat mijn dagen zijn geteld en ik tel ze, want ik wil weten mijn som; ...dom draad... klaar ligt nieuw gewaad. Wat mij voorttrok? De dagen van weleer. (Zij kijken op mij neer.) Maar ik zie nu onder ogen, andere ogen, mij. Mij ben ik. Ik ben ik. Ik ben. Ik. Goud glinstert.